Dit jaar vond de 11e editie van de International Conference on Pig Reproduction (ICPR) plaats in Gent. Dit evenement staat bekend als de toonaangevende gelegenheid waar de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van varkensreproductie worden gepresenteerd. Wij vatten voor jou de meest opvallende onderzoeken en highlights van het symposium samen.
Het 11e ICPR werd gehouden in Gent en werd bijgewoond door zo'n 150 wetenschappers en vertegenwoordigers uit de varkensindustrie. Het ICPR staat van oudsher bekend als een echte wetenschappelijke conferentie, maar in deze editie waren er een groot aantal meer praktische bijdragen vanuit de industrie en geassocieerde organisaties zoals SEGES in Denemarken. Sessies met genodigde sprekers werden afgewisseld met korte mondelinge presentaties en 'flash' posterpresentaties. De belangrijkste onderwerpen op de conferentie waren embryonale ontwikkeling, endocriene regulatie van reproductie, sperma functie, puberteit en geltenmanagement, perinataal management en biggenoverleving.
Zoals gebruikelijk gingen heel wat presentaties over de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschap van embryonale ontwikkeling, dracht en embryonale overleving. Dr. Geisert uit de VS presenteerde nieuw geïdentificeerde factoren die door de conceptus worden geproduceerd en die vervolgens lokale ontsteking in het endometrium induceren en controleren, om vascularisatie en implantatie te reguleren. Andere sprekers presenteerden werk over de verlenging van de conceptus tijdens de vroege zwangerschap en metabolische routes in de varkensconceptus. Trouw Nutrition presenteerde data over hoe gewichtsverlies van zeugen tijdens de lactatie een negatieve invloed heeft op de grootte van de conceptus op dag 8 van de dracht na het spenen en dekken. Deze relatie geeft aan hoe belangrijk het is om zeugen tijdens de lactatie zoveel mogelijk naar behoefte te voeden en illustreert de impact van een negatieve energiebalans op de ovariële fysiologie tijdens en na de lactatie.
Eierstokfunctie
De huidige kennis over ovariële functie en follikelontwikkeling bij varkens werd gepresenteerd door sprekers uit de VS (Rob Knox) en Nederland (Katja Teerds - WUR). Gezien het effect van lactatie op de functie van de eierstokken en de daaropvolgende dracht, werden verschillende studies gepresenteerd over 'flush feeding'. In twee studies, één bij zeugen met gemengde pariteit en één bij gelten, had het geven van extra energie vóór het dekken en zelfs tijdens de lactatie geen effect op de latere worpgrootte. In een ander onderzoek verhoogde het voeren van 400 g extra glucose bovenop het standaarddieet (4,4 kg/d) vanaf het spenen tot aan de bronst de worpgrootte (23,7 vs 22,8), maar niet het geboortegewicht (1218 vs 1226 g).
Puberteit/geltenmanagement
De impact van de huidige grote worpen bij hoogproductieve zeugen op de opfok en reproductieve prestaties van hun nakomelingen was een van de centrale thema's tijdens de conferentie. Een interessant artikel van dr. Flowers (USA) beschreef het 'nest van oorsprong'-paradigma, dat in het kort stelt dat een groot deel (ongeveer 50%) van de variatie in levenslange reproductieve prestaties van zowel gelten als beren wordt bepaald door het nest waaruit ze komen en de opfokomstandigheden vóór het spenen. Het geboortegewicht, het speengewicht en de grootte van de opfok (zoog) worp beïnvloeden allemaal de levensduurprestaties. De beste gelten worden geboren in grote nesten (goed genetisch potentieel), hebben een goed geboortegewicht en worden opgefokt in relatief kleine nesten (goed speengewicht). Op dezelfde manier heeft intra-uteriene groeiachterstand langdurige effecten op de functie van de eierstokken en de reproductieve prestaties gedurende het hele leven. Biestinname is essentieel voor een goede vroege ontwikkeling van fokgelten. Deens onderzoek toont aan dat het uitstellen van de eerste dekking om te paren op oudere leeftijd en met een groter lichaamsgewicht resulteert in meer biggen, maar met minder gelten in een tweede pariteit. Daarom wordt voor Deense zeugen een lichaamgsgewicht bij het dekken aanbevolen van niet meer dan 164 kg en een spekdikte van>13 mm.
Perinataal management
Zoals gezegd was het management van nesten van hoogproductieve zeugen een terugkerend thema. De toename in worpgrootte door de jaren heen heeft ertoe geleid dat zeugen er langer over doen om kleinere biggen te werpen dan in het verleden. Volgens onderzoek van Alexander Grahofer (Zwitserland) wordt langer werpen geassocieerd met een hoger progesterongehalte in colostrum. Voeding van de hoogproductieve zeug rond het werpen en tijdens de lactatie werd besproken door dr. Feyera in een artikel samen met dr. Theil. Hij beschreef het belang van energie-inname rond het werpen om de duur van het werpen te verkorten. Dit werd ook geïllustreerd door een onderzoek waarbij een energiesupplement dat werd toegediend aan de werpende zeug door middel van een drench, de slechte Apgar-score verbeterde die normaal werd waargenomen bij biggen die later in het nest werden geboren (Carnevale, Brazilië). In een grootschalig commercieel Deens onderzoek werd 2,8 kg/d en 3,7 kg/d lactatiedieet vergeleken met 3,7 kg/d vezelrijk overgangsdieet in de dagen voor het werpen. De behandelingen resulteerden in dagelijkse innames van 499, 649 en 659 g/d vezels en 361, 476 en 421 g/d SID-eiwit. Doodgeboorte was 12 %, 11 % en 10 %. Er zijn ook aanwijzingen dat overaanbod van eiwit de kraamtijd in gevaar kan brengen en doodgeboorte kan verhogen, maar het is niet duidelijk hoe. Injectie met dexamethasone vlak voor het werpen leek geen gunstig effect te hebben op doodgeboorte of overleving, hoewel de glycemische status van de zeug en de werpduur verbeterden (Bortolozzo, Brazilië).
Een lager geboortegewicht van biggen in grote worpen is direct gekoppeld aan overleving. Gegevens gepresenteerd door Hornstra (Nederland)toonde aan dat biggen in gewichtsklassen van <0,7 kg, 0,7-0,8 kg, 0,8-0,9 kg, 0,9-1,0 kg en 1,0-1,1 kg respectievelijk 6%, 29%, 42%, 61% en 80% overlevingskans hadden. Wetenschappers op de conferentie erkenden duidelijk het belang van onderzoek om het geboortegewicht te verbeteren. Trouw Nutrition presenteerde gegevens die de sterke relatie tussen placentagrootte en geboortegewicht aantoonden. In een drachtigheidsstudie hadden gecheleerde of geglyceerde sporenmineralen (Cu en Mn) geen invloed op het geboortegewicht. Er werden een aantal onderzoeken gepresenteerd over het potentieel van biest om de overleving van kleine biggen te verhogen en over factoren die biest beïnvloeden. De voedertoelage vóór het werpen lijkt nog steeds een van de weinige factoren te zijn waarvan wordt erkend dat ze de biestopbrengst verbeteren. In een onderzoek met voederrantsoenen in de overgang variërend van 1,8 kg/d tot 5,0 kg/d, bleek het optimale voederrantsoen in termen van biestopbrengst 4,2 kg/d te zijn. Er wordt onderzoek gedaan naar andere manieren om de biestopbrengst en -kwaliteit te beïnvloeden. Zo kunnen bèta-1,3-glucanen uit algen tijdens de laatste 5 weken van de dracht de biestopbrengst en IgG verbeteren.
Lactatie
Het voedingsmanagement van zogende zeugen werd besproken door dr. Feyera uit Denemarken. Een goed presterende lacterende zeug is een zeug met een hoge voeropname om de lactatiebehoefte aan energie en eiwit te dekken, en een zeug die onvoldoende voeropname kan compenseren door haar eigen lichaamsreserves aan vet en eiwit te mobiliseren. Lichaamsgewichtsverlies op zichzelf is niet noodzakelijkerwijs een teken van goed melkvermogen, integendeel. De energie- en eiwitinname tijdens de lactatie beperken de melkproductie. Daarom is het belangrijk om te zorgen voor een adequate inname, omdat zeugen anders zoveel moeten mobiliseren dat de gewichtstoename van de toom of melkproductie in het gedrang komt. De melkproductie neemt toe bij een hogere eiwitinname (lysine), maar slechts tot een bepaald punt waar een plateau wordt bereikt. Een teveel aan eiwit en lysine leidt tot deaminatie en verminderde stikstofefficiëntie. De boodschap hier was om melk uit voer te maximaliseren in plaats van uit lichaamsreserves.