De moderne zeug produceert grote tomen. Dit brengt uitdagingen en problemen met zich mee. Problemen van grote tomen beginnen al in de baarmoeder: er treedt groeiachterstand op. Deze groeiachterstand wordt veroorzaakt door een te groot aantal foetussen in de baarmoeder waardoor de placenta’s van de foetussen over het algemeen te klein en ongelijk zijn. Hierdoor is de voedingsstoffentoevoer onvoldoende, wat leidt tot een lager gemiddeld geboortegewicht, een hogere variatie in geboortegewicht, meer doodgeboren biggen en een lagere groei in het kraamhok door de hoge concurrentie aan de uier.
Hieronder bespreken we de voerstrategieën rond werpen voor het verbeteren van de pre- en postnatale groei en overleving van biggen uit grote tomen.
Transitie
De laatste voorbereiding van zeugen op het werpen en de daaropvolgende lactatie wordt grotendeels bepaald tijdens de laatste 7 tot 10 dagen van de dracht en de eerste 5 tot 7 dagen van lactatie. Deze periode noemen we de transitieperiode. Het voedingsmanagement tijdens deze periode is de laatste kans om invloed uit te oefenen op de prestaties bij het werpen, de voederopname tijdens de lactatie en de biggengroei.
Velen veronderstellen dat een te hoge voergift einde dracht de voeropname in lactatie zal verminderen. Dit zou zorgen voor te vette zeugen en te vette zeugen hebben een verlaagde voeropname tijdens de lactatie. Uit recente studies blijkt echter dat een verhoogde voederopname van meerdereworpszeugen tijdens de laatste 7 dagen van de dracht juist leidt tot zeugen met een hogere voeropname tijdens lactatie. Als gevolg speenden de zeugen biggen met hogere gewichten (Gourley et al., 2020).
De keerzijde van een hoge of zelfs ad libitum-voergift tijdens de laatste dagen van de dracht kan het optreden van uierontsteking of harde uiers zijn.
Een tweede probleem rond werpen is constipatie. Constipatie kan leiden tot een langere werpduur met meer doodgeboren en minder vitale biggen als gevolg (Olviero et al., 2019). Ook zorgt constipatie voor een langere transitietijd in de darmen. Dit resulteert in een verhoogde absorptie van lipopolysacchariden; de endotoxinen afkomstig van de celwanden van gramnegatieve bacteriën. Dit heeft dan weer een negatief effect op de secretie van prolactine en daardoor een negatief effect op de melkgift tijdens lactatie. In de praktijk krijgen zeugen vaak vanaf het moment dat ze in het kraamhok komen lactatievoer. Lactatievoer bevat vaak weinig vezels en veel energie. Om constipatie te voorkomen moet het verstrekte voer tijdens de transitie minstens 7% vezels bevatten (Oliviero et al., 2009). Daarnaast is het van belang dat zeugen onbeperkte toegang hebben tot vers water en voldoende eten.